Bahá’í geloof

Eenheid en eendracht vestigen onder de volkeren

Het bahá’í geloof is een wereldreligie met als doel eenheid en eendracht te vestigen onder de volkeren van de wereld, het geloof is ontstaan in Perzië in 1844. De religie van God zijn de krachtigste werktuigen en de zekerste van alle middelen voor het dagen van het licht ban eenheid onder de mensen. De vooruitgang der wereld, de ontwikkeling der natiën, de rust der volkeren, en de vrede van allen die op aarde wonen behoren tot de beginselen en verordeningen van God.

De bahá’ís zijn volgelingen van Bahá’u’lláh, de stichter van het bahá’í geloof. Vele religies en volkeren hebben de belofte gedaan van een toekomst waarin vrede en harmonie de boventoon zullen voeren. De bahá’ís geloven dat Bahá’u’lláh de vooraanstaande Persoon is die dat komt brengen. Bahá’u’lláh legt ook uit dat de religies in de wereld uit dezelfde bron komen en in essentie opeenvolgende hoofdstukken zijn van één religie van God.

Bahá’ís geloven dat er maar één God is, de Schepper van het heelal, de Alwetende, de Al-liefderijke, de Albarmhartige. Het is onmogelijk voor enig schepsel om waarlijk de werkelijkheid van God te verstaan. Hoe groots of verbeeldingrijk onze voorstelling van God ook is, ze zal altijd begrensd zijn door de beperkingen van de menselijke geest.

Doorheen de tijd heeft God naar de mensheid een reeks van goddelijke Opvoeders gestuurd – gekend als Manifestaties van God – waarvan de onderrichtingen de basis waren voor de vooruitgang van de beschaving. Onder deze goddelijke Manifestaties waren Abraham, Krishna, Zoroaster, Mozes, Boeddha, Jezus en Mohammed. Bahá’u’lláh, de laatste van deze Boodschappers, legde uit dat de godsdiensten van de wereld uit dezelfde Bron komen en in essentie de opeenvolgende hoofdstukken zijn van één goddelijk Geloof. Hoewel de ware aard van God ons altijd zal ontgaan, is het doel van ons leven Hem te erkennen, lief te hebben en dichter bij Hem te komen.

“Ik heb in u een ademtocht van Mijn eigen geest geblazen, dat gij Mij kunt liefhebben.”

De overtuiging dat we tot één menselijke familie behoren is hart en ziel van het bahá’í-geloof. “Gij zijt allen de bladeren van één boom en de druppels van één oceaan.” Het bahá’í-geloof leert ons dat de tijd gekomen is voor de mensheid om elkaar te beschouwen als één volk, als burgers van één land.

“Zuiver uw ogen dat gij niemand als verschillend van uzelf beschouwt. Zie geen vreemden; zie liever alle mensen als vrienden, want liefde en eenheid zijn moeilijk bereikbaar als gij uw blik richt op het anders zijn.”—‘Abdu’l-Bahá

De openbaring van Bahá’u’lláh bevestigt dat het doel van ons leven is God te kennen en Zijn tegenwoordigheid te bereiken. Onze ware identiteit is geestelijk. Als we dat weten zullen onze vrije wil en de kracht van ons verstand ons toelaten om voortdurend onze samenleving en onszelf te verbeteren. Een pad van dienstbaarheid gaan voor God en de mensheid geeft betekenis aan het leven en bereidt ons voor op het moment dat de ziel het lichaam verlaat en zijn eeuwige tocht naar zijn Schepper voortzet.

Zowel in poëtische als praktische taal beschrijven de bahá’í-leringen man en vrouw als gelijkend op de twee vleugels van een vogel. Het is duidelijk dat een vogel niet echt naar grote hoogte kan opstijgen noch al de ingewikkelde vaardigheden ontwikkelen die voor een vlucht van pas komen als de vleugels niet evenwichtig zijn, zowel in kracht als in hun samenspel met elkaar. Het ontzeggen van volledige gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is een bron van diepe verstoring waarvan de effecten de spirituele, sociale en materiële vooruitgang verhinderen.

Daardoor “wordt de vrouw onrecht aangedaan en worden schadelijke houdingen en gewoonten in de mensen bevorderd, die vanuit het gezin, in het werk, in het politieke leven, en uiteindelijk tot in internationale verhoudingen worden meegedragen. Er zijn geen morele, praktische of biologische argumenten, waarmee een dergelijke ontkenning kan worden gerechtvaardigd.” Het bereiken van volledige gelijkwaardigheid tussen de geslachten is één van de meest belangrijke voorwaarden om een verenigde wereld te bouwen.

Het bahá’i-geloof leert dat wetenschap en godsdienst, hoewel verschillend in hun benadering van de waarheid, toch verenigbaar en complementair zijn. Beide zijn wegen om de waarheid te beschouwen en beide zijn waardevolle aspecten van ons mens-zijn.

Bahá’ís verwerpen de opvatting dat er een inherent conflict bestaat tussen wetenschap en godsdienst. Hun harmonie is één van de fundamentele principes van het bahá’í-geloof, waardoor we beschermd zijn tegen een overdreven ijver of het opkomen van bijgeloof in de godsdienst of een gebrek aan ethische beschouwingen of morele controles in de wetenschap.

Godsdienst is volgens de bahá’í-geschriften:

“de zichtbare expressie van de goddelijke werkelijkheid. Daarom moet hij levend, bezield, ontroerend en vooruitstrevend zijn.”

“Wetenschap is de eerste uitstroming van God naar de mens. Alle geschapen dingen zijn een uitdrukking van het potentieel tot materiële volmaaktheid, maar de kracht van verstandelijk onderzoek en wetenschappelijke verworvenheid is een hogere deugd die enkel de mens ontwikkelt.”

De bahá’í-leringen vragen ons met eigen ogen te zien en niet met de ogen van anderen, eerlijk te zijn in al onze zaken, niet gehaast of in woede te spreken en alle zaken op hun verdiensten te beoordelen eerder dan naar de mening van de samenleving of de tradities van onze voorouders. Een vooroordeel is een foute voorstelling of vooropgezette mening van anderen, gebaseerd op onwetendheid, die ons blind maakt voor het feit dat we iedere persoon eigenlijk moeten beschouwen als een geestelijk wezen met unieke talenten en mogelijkheden, als een mijn, rijk aan edelstenen van onschatbare waarde. Sterke banden smeden met mensen van elke rang en stand is het tegengif voor de bijtende ziekte van vooroordeel.

“Zoek liever naarstig naar de waarheid en maakt allen tot uw vrienden”, zei ‘Abdu’l-Bahá.

Alle godsdiensten benaderen de mensen als geestelijke wezens met een fysiek lichaam. Het Bahá’í-geloof is in dit verband niet anders. Niettemin gaat het een stap verder door het toepassen van geestelijke principes op zaken die gewoonlijk als economisch of politiek worden gezien. We kunnen de eenheid van de mensheid niet bevorderen zonder één of andere vorm van sociale en economische rechtvaardigheid. Een rechtvaardige samenleving wordt beoordeeld over de manier waarop ze zorg draagt voor de zwakken en achtergestelden, niet over de manier waarop ze de sterken beloont. Onbaatzuchtigheid, respect, waardigheid, gematigdheid, empathie en vrijgevigheid zijn het kenmerk van een cultuur die elke bijdrage waardeert. Zo een cultuur zal de uitersten van rijkdom en armoede niet aanvaarden, die gepaard gaan met een brute economische uitbuiting van mensen en middelen. Wanneer het bewustzijn van de eenheid van de mensheid toeneemt zal ook de erkenning groeien dat de rijkdom en wonderen van de aarde tot het gemeenschappelijke erfgoed behoren van alle mensen.

Veel in onze aard is afgeleid van onze regionale wortels en culturen en deze verscheidenheid is een belangrijk deel van wie we zijn. Om echter grenzen tussen naties en volkeren te overbruggen heeft een wereldbeschaving nood aan een wereld(hulp)taal . Een hulptaal – die onderwezen wordt in alle scholen zodat elk kind ze leert naast haar eigen taal – zou een belangrijke factor zijn in het bevorderen van begrip, vriendschap en samenwerking op elk gebied, en het verschijnen van een werkelijke gevoel van wereldburgerschap bevorderen.

Video

© Copyright - Bahá'ís van Enkhuizen en omstreken